De zin van het leven (2)

Helemaal in het begin van onze relatie vroeg ik eens aan Wannes: waar draait het om in het leven? Ik weet nog dat Wannes glazig keek toen ik dat vroeg, en ik ben docent interviewen dus ik wist exact hoe het kwam: ik had een te grote vraag gesteld. Vraag mensen waarom ze dingen doen, wat de zin van het leven is, of waarom ze handelen zoals ze handelen en ze weten het niet. Logisch ook.
Toch bleef ik doorpieren, want zelfs als hij geen antwoord had, dan zou zijn gesputter me ook de nodige informatie geven. Als hij zou vinden dat het een belachelijke vraag was, bijvoorbeeld, of als hij zou vinden dat er te veel antwoorden mogelijk waren, of als hij zou opmerken dat je dat niet kon weten: het zou me vertellen of hij er al eerder over had nagedacht, of hij het een leuk onderwerp vond en of hij überhaupt het type was voor wezensvragen.
Door de jaren heen heb ik hem vaker overvallen met zo’n soort vraag. Meestal in steeds een andere context, waardoor het antwoord of het gesputter me ook steeds andere informatie opleverde. Toen ik voor de Standaard columns schreef, vroeg ik vaak wat híj belangrijk vond. Want als je zo’n podium hebt, moet je het wel zorgvuldig gebruiken; een beetje meerstemmigheid in de onderwerpen die ik aansneed zou daarbij kunnen helpen. Of op het moment dat ik overwoog om verkiezingswaarnemer te worden, en hij zich afvroeg waarom ik dat zou willen, was het voor mij belangrijk om mijn liefdadigheidswens te toetsen aan zijn prioriteiten in het leven. Of die keren dat ik me liet uitjouwen op internet en hij wilde weten waarom ik niet gewoon wegbleef, gooide ik hem voor de voeten dat juist het internet, juist sociale media en juist de meest verdorven plekken in het sijberse de platforms zijn waar de minder-gehoorden elkaar vinden. Steeds als ik zulke dingen op tafel legde, wierp ik een variatie van de ‘waarom zijn we in hemelsnaam anders op aarde?’-vraag op. En telkens leidde dat tot grofweg hetzelfde antwoord:
‘Ik zie de dingen klein. Ik wil jou gelukkig maken. Mijzelf. Vrienden, familieleden.’
‘Alleen mij? Heb je niet het gevoel dat wij, weldenkenden, meer verantwoordelijkheid hebben?’
‘Nee.’
In het begin was ik verontwaardigd. Want het mag dan logisch lijken: als iedereen de mensen om zich heen gelukkig maakt dan zouden de meeste mensen gelukkig zijn. Maar het is ook te simpel: niet iedereen heeft een ander die zich om hem of haar bekommert, bovendien is niet iedereen in staat zich over anderen te ontfermen, dus er vallen sowieso mensen buiten de boot.
Wie moet de wereld redden als we allemaal slechts binnenshuis de boel aan kant houden? Wie moet de dingen doen waar niemand zin in heeft, zoals een land besturen, de armen voeden, de rommel van anderen opruimen, de onwetenden bijpraten?
En nog steeds betwijfel ik of het afdoende is. Maar omdat mijn cortisolgehalte al jaren een ongezonde, stijgende lijn vertoont, waardoor de meeste tegenslagen, een groot deel van mijn ambities en mijn leven tout court mij regelmatig tot wanhoop dwingt, vind ik het een mooi uitgangspunt. Laat ik in al mijn ontreddering in elk geval proberen om mijn naasten bij te staan, laat ik al het nodige doen waardoor ik op de been blijf zodat ik van Wannes kan houden, zodat ik mijn ouders niet te veel teleurstel en zodat ik mijn vrienden af en toe een teken van leven kan geven, waardoor ze hopelijk weten dat ze nog altijd bij mij terechtkunnen.
Natuurlijk wordt mijn onrust mede gevoed door deze beperkte opvatting van de zin van het leven, maar tegelijkertijd denk ik dat dat misschien wel de grootste loer is die het leven ons draait: dat we denken dat er zoveel meer mogelijk is.
Kortom: misschien heeft Wannes toch gelijk.
Lees ook De zin van het leven (1) over maar door razen, terwijl je in theorie alles nog kunt bereiken.
Wannes heeft gelijk. Punt.
En wat zou ik het graag zelf ook zo kunnen zien.
Julie Cafmeyer schreef over hetzelfde thema onlangs een schitterende column waarin ze Koen Sels citeert die het meesterlijk en poëtisch zo zegt: ‘Ik wil eigenlijk helemaal niks anders dan mislukken volgens die maatstaven, verliezen bestaat helemaal niet. Ik zal een boeddha van het onderpresteren zijn, niet bijzonder en niet slim, niet de beste en niet de slechtste, gewoon: beter in wat ik al ben, voor haar.’
“Wie moet de wereld redden…” Da’s eigenlijk een vorm van grootheidswaanzin, hè, denken dat ik dat kan, dat je dat kunt. Kleinheidsbesef helpt (af en toe, een beetje) om me die aloude vraag van het lijf te houden.
@ Martine: Ja, ik kan me voorstellen dat je het zo wilt zien, maar ik ben er niet van overtuigd dat het beter is. Misschien mogen we blij zijn dat niet iedereen het zo ziet?
@ Gaston: Mwah, ik denk dat een heleboel mensen dingen doen om de wereld stukje bij beetje te redden en ik denk dat we daar blij om mogen zijn. Ik zou dat geen grootheidswaanzin willen noemen. En juist over kleinheidsbesef gaat dit stukje: ik ben er niet van overtuigd dat we zo klein zijn. Ik denk dat ik, en velen met mij, zich klein maken. Ten onrechte of niet, daar gaat deze serie over.
Dag Maartje, ik heb precies dezelfde discussies met mijn man. Hij is kunstfilosoof, ik ben moraalfilosoof. Hij maakt ons huis gezellig, inclusief kerstboom en zorgt voor lekker eten en drinken. Ik foeter over onze voetafdruk, over de aankoop van tomaten in plastiek verpakking, over de manier waarop de kerstboom tot bij ons geraakt (niet achterop de fiets maar met een druk op de knop). Maar ik ben tegelijk ook blij dat hij anders is dan ik. Ik denk dat Wannes en jij een geweldig duo zijn. Soms trek jij je aan hem op, maar ik ben er zeker van dat hij ook inzichten en terechte zorgen van jou overneemt. In filosofie wordt dit ’the dualism of practical reason’ genoemd: het is even redelijk om je op het goed van jezelf en je naasten te richten, als op het goed van de wereld. Alleen zijn die beide doelen niet altijd verzoenbaar. Maar af en toe wel, bijv. door een blogpost zoals deze te schrijven. Lieve groet, Katrien
Dag Katrien. Wat een vrolijke, opbeurende en lezenswaardige reactie. Dank je wel.