Het viel niet mee
De vorige keer had ik het over een grote pad, zo’n dikke, knobbelige. Die overleefde het. Eergisteren ging het om een kleintje. Tenminste dat dacht ik toen ik in het donker op het trapje naar de kelder stond. Er zat iets onder mijn slipper, iets dat de grootte had van die schattige padjes die hier altijd over het terras hopsen. Het was te donker om te kijken, dus ik schudde van schrik met mijn voet, slingerde mijn slipper het verre donker in en zag me genoodzaakt op één blote voet mijn slipper uit de duisternis te redden. In mijn hoofd was het terras inmiddels bezaaid met babypadjes die zich gewillig door mijn ontblote voet zouden laten pletten, waardoor ik me na vier stappen over bobbelige rommeltjes (WAT WAS DAT?!) afvroeg of dat natte dat ik voelde paddenbloed was. Onder mijn teruggevonden slipper kleefde geen babypadje, maar ik was er allerminst van overtuigd dat dat mijn onschuld bewees. Als mijn haastig ingezette horlepiep mijn slipper meters verder had doen neerkomen, dan was dat vermeende babypadje onder mijn voetzool vermoedelijk ook gelanceerd.
Gisterochtend daalde ik het trapje naar de kelder af. Er lag een blaadje. In de vorm van een kikker. Of een pad. Verdroogd. Plat. Dood. Doen alsof het allemaal wel meeviel, zit er niet meer in.