Grondvesten
Nee, ik ben niet graag nostalgisch. Mijn liefde voor zwelgen in wat was, verloor ik vanaf het moment dat de omwentelingen in mijn leven te groot waren om te verhapstukken.
Als kleuter was dat anders, toen deed ik niets liever dan in oude fotoalbums kijken. Het maakte dat ik me groot voelde, serieus te nemen. Er zat tijd tussen mij en die foto’s. Ervaringen, belevenissen, kennis; ik kon inmiddels mijn veters strikken en tot 100 tellen. Ik keek zelfs een beetje neer op de peuter in die albums.
Maar dat onbekommerde gevoel van vooruitgang raakte ik kwijt toen ik een jaar of 21 was en de wendingen in mijn leven niet meer allemaal zonder meer geslaagd waren. Talloze grote beslissingen op het gebied van dagbesteding, de liefde en andere wezensvragen zorgden voor een spijkerbed tussen mij en het verleden. Ik liep er niet graag meer over, bang dat ik halverwege hevig bloedend moest beslissen: doorlopen of teruggaan?
In verwachting
Je hebt mensen die elke dag op Facebook zien welke foto’s of berichten ze vorig jaar plaatsten, of twee jaar geleden, vijf jaar, tien. Ik heb in de diepe krochten van Facebook net zo lang gezocht tot ik het knopje vond waarmee ik dat uit kan zetten. Nee, dank je wel, ik wil niet onverhoeds geconfronteerd worden met tijden en mensen die niet meer terugkomen, met verdriet of woede uit vervlogen staten van zijn, of met onverschilligheid van mijn vroegere zelf. Ik neem graag gepaste afstand tot vroeger, wil autonoom beslissen wanneer ik mijn flaws onder ogen zie.
Maar er stonden hier dozen in de weg. Dozen die mijn ouders gevuld hadden met spullen uit dozen die dan weer bij hen in de weg stonden. Ze stonden er sinds eind vorig jaar. Bijna negen maanden, wat misschien toepasselijk was: boy, wat was ik in verwachting.
Ze werden part of the furniture, wat niet betekende dat ze niet in de weg stonden, maar dat ik niet meer merkte dat ze in de weg stonden. Als ik in dat ene laatje moest zijn, moest ik voorkomen dat die stapel op de doos om zou vallen, en als ik mijn handtas nodig had, moest die rode kist wat opzij. Dat was alles. Wat nou in de weg?
Maar toen het op zijn slechtst ging, begon het me te benauwen, die berg verleden tijd die al negen maanden wachtte op iemand die ernaar wilde kijken. In mijn hoofd had ik het bestuderen van de inhoud heel groot gemaakt, met allerlei duveltjes in doosjes die – POING – in mijn gezicht zouden knallen, met verdrongen herinneringen die vast niet zomaar verdrongen zouden zijn en met andere dingen die ik nog niet kon voorzien, maar die me mogelijk op mijn grondvesten zouden doen wankelen.
Rot en ongedierte
Mijn grondvesten. Ergens bekroop mij het gevoel dat dit mijn grondvesten waren. Juist die dozen vol met schoolwerk en uitnodigingen voor feestjes waren in combinatie met de dozen die ik al langer in huis had de fundamenten van mijn herinneringen. Kratten vol flashbacks, vol met brieven waarin ik een blauwtje liep en brieven waarin ik de liefste was. Deze warboel zou je met een beetje goede wil mijn grondvesten kunnen noemen, en grondvesten moet je vast af en toe inspecteren om te zorgen dat de rot en het ongedierte het niet overnemen.
Dus begon ik eraan. Op het slechtste moment denkbaar: oververmoeid, hartkloppingen, somber. Ik sleepte de dozen naar het midden van de kamer, besloot dat ik het allemaal alleen kwijt kon als ik elders in huis de indeling zou veranderen, dus sleepte ik nog meer dozen naar de woonkamer, die bij nader inzien allemaal te vol zouden worden, dus moest ik alles sorteren, het nodige weggooien, de dozen opnieuw vullen en knopen doorhakken over welke grondvesten weg konden en welke grondvesten mochten blijven. Uiteindelijk deed ik er een week over. Elf uur per dag draaide ik pirouettes tussen overleden familieleden, reddeloos verloren liefdes en levensfases die ik naarmate de week vorderde ongewild opnieuw beleefde. De uitslag van een schaaktafelvoetbaltoernooi in 1994, de stapel foto’s van Maarten van Roozendaal die ons al bijna 20 jaar geleden onze eerste cd-overhandigt, mijn boekverslagen met boeken die ik geconcentreerd las, maar ook razendsnel weer vergat (Utz!) en de notities over dooretterende ruzies met een vriendje dat niet zo goed paste. Na die week was ik kapot. Zoveel gewonnen, zoveel verloren, zoveel vergeten, zoveel weer teruggehaald.
Door mijn vingers
Nu is het ordelijk. ‘Als ik dement word, heb ik alles netjes op volgorde binnen handbereik’, zei ik trots tegen Wannes. Goed, ik zal wat moeten grasduinen, want de foto’s zitten per periode in mapjes, de frutsels zitten per decennium in ordners (een ordner per 10 jaar! dat ik het in me had!) en sommige dingen zitten in een doos die heet ‘vormeloze herinneringen’. Daarin zit bijvoorbeeld een zelfgeborduurd kussen, een dwarsfluit, de tegeltjes die ik kreeg toen ik mijn zwemdiploma’s haalde, en ook een doosje met pasjes waarmee ik me door de jaren heen toegang kon verschaffen tot allerlei waardevols (ik vond zelfs nog mijn crewmemberpasje van de Gay Games in 1998). Met andere woorden: ook als ik dement ben, zal ik gedoemd zijn nog wat te dwalen, maar al met al heb ik het tot een minimum beperkt.
Met mijn hartkloppingen gaat het beter, dank u. Ik maakte tekeningen, poetste het huis, wandelde wat rond en probeerde mijn leven weer op orde te krijgen. Die tekeningen zullen in een map verdwijnen die ik over twintig jaar met enige vertedering zal openen. Ik zal me weer even voelen, zoals me ik me de afgelopen tijd voelde: slecht. Maar ik zal een gevoel van controle hebben. Mijn grondvesten zijn vindbaar, geordend, ze zijn allemaal door mijn vingers gegaan en ik heb besloten dat het goed is.
Het is goed.
NB Omdat ik weer wil schrijven, zal ik de komende weken wat stukjes wijden aan de verschillende vondsten die ik deed.
Wat fijn om je weer te lezen! Ik hoop dat je voldoening voelt van het schrijven en publiceren. Erg mooi stukje!
Wat fijn dat je dat laat weten! Dank je wel.
En ja, het voelde alweer iets meer als iets dat bij me hoort, dat schrijven.
Oh je schrijft weer!
Ik heb een gorthekel aan het verleden opkuisen, dat voor mij start met de tekeningen van mijn zoon van een maand geleden. Ik kan er echt geen weg in vinden (geen paniek, ik ben geen onmens: ik plak willekeurig op basis van enig esthetisch gevoel, afwisselend dat van hem en dat van mij, toch wel iets in een groot album in, maar kieper de rest weg). Bijna alles gooi ik weg, al slingert het vaak eerst maanden en soms zelfs jaren rond.
Doe ik er goed aan? Ik denk het uiteindelijk wel, al weet ik dat ik te weinig foto’s trek.
Krijg ik er hartkloppingen door? Oh boy.
O, ja, die foto’s. Dat is een ander verhaal. Ik maak veel foto’s, maar nooit van mensen. Daar ga ik later spijt van krijgen. Want een mens van 30 jaar geleden is veel leuker dan een boom van 30 jaar geleden. Godzijdank zet Wannes er nog wel eens een mens op. Ik heb besloten de helft van zijn herinneringen te claimen.