De ingesleten patronen van Maartje, tante Dien en Autohandel Rudy

Er kwam zojuist een sms binnen van een vreemd nummer. ‘Met Autohandel Rudy’ stond er. ‘Wij aankoop van auto’s vier-maal-viers en camionetten’. Ik las het bericht niet uit, maar ging terug naar het begin. ‘Mét Autohandel Rudy’. In een sms. Ik moest glimlachen, maar voelde me ook wat ongemakkelijk.
Want die ‘Met Autohandel Rudy’ vertegenwoordigt alles waar ik ook moeite mee heb bij moderne communicatie. Als ik iemand bel en diegene neemt op met ‘Hee Maartje!’ dan zeg ik uit pure onhandigheid nog eens ‘Met Maartje’. Terwijl dat helemaal niet hoeft, de meeste mensen weten immers tegenwoordig dat ík het ben die belt.
Waarmee elk gesprek begint met een moment dat ik het liefste nog even opnieuw zou doen. Waarschijnlijk kun je het beste zeggen: ‘Hallo.’ Of: ‘Hoi Wim’ – mits die persoon Wim heet natuurlijk. Maar op de een of andere manier liggen die openingszinnen mij niet zo goed.
Het zal wel iets te maken hebben met de patronen die je als kind aangeleerd krijgt. Bij mij was dat: als de telefoon gaat neem je op, dan zeg je je naam, en dan wacht je tot die ander zijn naam zegt. Vervolgens groet je de beller.
Daarom vind ik met mijn ouders bellen zo heerlijk overzichtelijk. Zij hebben geen mobiele telefoon, geen nummerverklikker en alleen zo’n mechanisch antwoordapparaat dat als je direct terugbelt aan het terugspoelen is, waardoor je een bezettoon krijgt. Als zij opnemen, kan ik gewoon mijn standaardriedel afsteken en dan begint een gesprek precies goed.
Toen ik begin jaren tachtig voor het eerst aanbelde bij een gebouw met een intercom begon het gedonder.
‘Hallo?’ zei de blikkerige stem in de muur.
‘Hallo, met Maartje’, zei ik. Waarna ik dacht: mag ik het nog even opnieuw doen?
Want die ‘met’ is raar. Je mag dan zelfs via een intercom verbonden zijn mét iemand, je staat toch vooral voor de deur. Iets als ‘Tataaa! Hier is Maartje!’ zou gepaster zijn. Na die eerste keer ‘met Maartje’ door de intercom volgden nog vele keren ‘met Maartje’ en ik kan je niet beloven dat ik het beter zou doen als je mij nu voor een flatgebouw zou zetten.
Want standaardzinnen zijn hardnekkig. Ooit had ik een overbuurvrouw, ze heette tante Dien. Tante Dien had al veertig jaar een buurtwinkeltje en zodoende had ze een repertoire standaardzinnen van heb ik jou daar. Maar tante Dien had haar standaardzinnen zo diep laten inslijten in het ritme van haar handelingen, dat de momenten waarop de zinnen eruit kwamen niet meer gelijk liepen met de momenten waarop de zinnen gepast waren. Tante Dien mompelde op willekeurige ogenblikken: dank u wel! Mag het iets meer zijn? Met mij is het ook goed. Wat mag het wezen? Kan ik u helpen? Gaat het zo mee? En als je bij Dien vertrok was de verwarring compleet. Dan nam ze afscheid met: anders nog iets? Ja, is goed!
Als ik naar mijn palmares kijk, is de kans groot dat ik eindig zoals Tante Dien, en zoals Autohandel Rudy. Bij elk nieuw communicatiemiddel zal ik harder door de mand vallen en op een dag zal ik een hologram de hand schudden en zeggen: ‘Met Maartje.’
Geweldig stukje! Aan de intercom durf ik ook al eens een met-je uit te kramen.
In de supermarkt had ik onlangs een gelijkaardig geval van taalkundige kortsluiting: https://benschrijft.wordpress.com/2017/01/23/taalkundige-kortsluiting-in-de-supermarkt/
Bezocht dagelijks een bakkerij, waarvan elk personeelslid vlak na het afrekenen standaard vroeg: Anders nog wat vergeten?
Hoezeer ik mijn hersenen ook pijnigde, ik kon er niet (meer) opkomen….
Dat klinkt herkenbaar. Mijn broer steekt trouwens altijd zijn hand op als hij dag zegt aan de telefoon/smartphone. Altijd een grappig momentje. :-)
Hoeveel achterafgepieker ik daar al niet aan heb overgehouden!
Een van mijn vrienden maakt het nog ingewikkelder, hij neemt altijd op met ‘Jaaaaa?’ Is dat een ‘ja’ omdat hij wil weten wie hij aan de lijn heeft? Een uiting van ergernis? Verwacht hij een vraag? En wat zeg ik dan als ik zomaar bel?
Tegenwoordig mailen we, da’s een stuk minder onrustig.