To problematiseer or not to problematiseer

Een goede slaper, zo zou ik mezelf typeren. Ik tuimel in normale omstandigheden met groot gemak in de armen van Morpheus, ik lig heel zelden lang wakker en hoewel ik verschillende slaapstoornissen heb (slaapwandelen, slaappraten, slaapeten, pavor nocturnus en nachtmerries) zou ik mezelf nooit als een slechte slaper betitelen. Van die stoornissen heb ik zelf namelijk veel minder last dan mijn bedpartner, en de laatste keer dat iemand ernstig gewond raakte door mijn nachtelijke strapatsen is alweer een jaar of acht geleden.
Maar het laatste jaar is er iets veranderd. Ik ben nog steeds een goede slaper, maar mijn slaappatroon heeft zich gevoegd naar een ijzeren ritme dat op zijn zachtst gezegd verbazing wekt. Ik slaap namelijk al sinds vorig jaar exact zes uur per nacht. Nooit meer, nooit minder, zes uur. Val ik om 00:00 uur in slaap dan weet ik dat om zes uur mijn oogleden zullen openklappen, is het twee uur, dan zal ik om acht uur naast mijn bed staan, maar raak ik per ongeluk om tien uur al in slaap, wat wel eens gebeurt na een zware dag, dan zal ik me dus om vier uur ’s nachts moeten zien te gedragen als was het ochtend. Omdat ik thuis werk kan ik uiltjes knappen, maar met die dutjes is hetzelfde aan de hand als met mijn nachtritme: een onwrikbaar patroon. Veertig minuten, niet meer, niet minder. Kortom: ik slaap al een jaar lang maximaal zes tot zes uur en veertig minuten per etmaal. Omdat ik altijd uitgerust ben als mijn ogen opengaan, is mijn ritme in principe niet vervelend. Maar in de loop van de dag word ik moe en de omstandigheden laten niet altijd dutjes toe. Ook is een totaal ander dagritme dan je omgeving niet altijd fijn: eerder honger, eerder werken, eerder vrij, eerder moe.
Hoe het zo is gekomen, weet ik niet. Je krijgt dit soort dingen natuurlijk pas in de smiezen als het meer dan een incident wordt, en tegen die tijd is een reconstructie maken van wanneer en hoe lang bij zoiets alledaags als slaap verdomd moeilijk. Wel ben ik al vijftien jaar min of meer in de overgang, en slaap is – zoals je hele bioritme – hormoongerelateerd, dus het ligt voor de hand dat het daar iets mee te maken heeft. Maar die overgang is een grillige toestand, daar kwam tot op heden geen constante aan te pas. Daarom ging ik ervan uit dat deze overzichtelijke cadans een tijdelijke kwestie zou zijn, een waarvan ik moest genieten zolang het duurde. Maar nu ik al meer dan een jaar een merkwaardig bioritme heb, stel ik me steeds vaker voor dat het zo blijft. Dat ik de rest van mijn leven maar zes uur per nacht zal slapen, dat ik nooit meer zal uitslapen, nooit meer een halve dag zal overslaan, nooit meer de loomheid van een te lange nacht zal voelen. En ik vraag me af wat ik daarvan vind.
In eerste instantie bekijk ik dit soort dingen positief. Ik weet dat bijslapen een illusie is. In het weekend bijvoorbeeld ineens elf uur achter elkaar slapen, wat andere mensen doen, levert volgens de wetenschap niks op – integendeel. Dus dat ik dat niet kan, laat me koud. Bovendien, als ik me niet moe voel als ik opsta, vind ik het geen enkel probleem om wakker te worden, hoe laat het ook is. Ik voeg me wel naar het duister, ik ga gewoon schrijven, werken, kranten lezen.
Het feit dat ik nooit meer een wekker hoef te zetten is ook een zegen. Wakker worden van je stofwisseling voelt tenslotte altijd beter dan abrupt uit je diepe slaap gerukt worden door een externe factor. En weten dat je maar zes uur zult slapen, geeft je de kans allerlei dingen heel precies te plannen, zonder dat je het gevoel krijgt dat je gedirigeerd wordt door je planning. Bliss!
Als klap op de vuurpijl is de ochtend ook nog eens het mooiste moment van de dag als je een tuin op het oosten hebt, zoals ik. Elke dag de silhouetten van eekhoorntjes in de schemer, of het gekwetter of gekras van kleine of grote vogels, of de duizenden dauwdruppeltjes in het groen. Nee, dat is geen straf.
En niet te vergeten: hoeveel mensen dromen niet van een paar uur extra in een dag? Welnu, ik heb ze! Twee uur per dag cadeau. Dat is 14 uur per week, 60 uur per maand, 720 uur per jaar.
Maar je kunt lullen wat je wilt, er is geen wetenschapper die minder dan zeven uur slaap per nacht adviseert voor iemand van mijn leeftijd en met mijn activiteitenpakket. Bovendien gaan mensen die weinig slapen eerder dood, wat me een serieus probleem lijkt. Kortom, ik heb geen flauw benul wat ik er allemaal eens van zal vinden. Wat jullie?
leuk geschreven!
Ik denk dat dat met de weinigslapers die eerder doodgaan slaat op mensen die door de wekker worden wakkergemaakt. Als je lichaam zelf aangeeft na zes uur hartstikke uitgerust te zijn is er volgens mij geen reden voor ongerustheid. Maar zeker weet het alleen een doktor.
Dank je, Sara.
En ja, Iris, ik neig ook naar die positieve invalshoek. Daarom dus toch maar geen dokter.
Ik heb vorige week een lezing over slapen bijgewoond. De slaapexperte – psychologe en medewerkster aan het slaapcentrum van de KU Leuven – zei dat zes à zeven uur slaap per etmaal voldoende is. En ze raadde aan om dutjes overdag niet langer dan 20 minuten te laten duren. Dus dan toch de wekker zetten voor het middagdutje?