Hoe onze vakantie onbestaande werd (4)
Adrenaline en argwaan bepaalden de momenten die volgden. Ik weet niet meer wat Wannes en ik tegen elkaar zeiden en hoe lang het allemaal duurde, maar ik weet wel dat er vooral door mijn hoofd spookte: wij dénken nu dat hij de politie heeft gebeld, maar dat is vast niet zo. En wat dan? Wat in godsnaam kunnen we nog doen ? En maar trillen, en maar beven, en maar op mijn onderlip bijten.
De man van de glimmende auto en de medelijdende blik had al tijdens het gesprek (of schijngesprek) met de politie een nummerbord opgeschreven. Ik herinner me niet meer welk nummer het was, maar ik weet wel dat hij bij de laatste letter twijfelde tussen de W en de M. De politie had ook gevraagd naar het merk en de kleur van de auto. Een zwarte Nissan Qashqai, dacht hij, maar hij wist het niet zeker. Het leek me allemaal perfect in zijn toneelstukje te passen: net niet het hele nummerbord en net niet het goede merk. Zo wekte hij de indruk dat hij heel erg zijn best deed, maar intussen rolde hij een dwaalspoor uit.
Hij had zijn auto geparkeerd onder een afdakje, kwam bij ons staan en begon te ratelen in het Spaans. Ik probeerde het te verstaan, maar de vraag of we deze man wel of niet moesten vertrouwen bemoeilijkte mijn begrip. Ik geloof dat hij zegt dat een van ons langs de snelweg moet kijken of de tas niet al uit het raam is gegooid, vertaalde ik voor Wannes. De man tikte wat in op zijn telefoon en begon een heel verhaal tegen zijn schermpje te houden. Hij toonde me een vertaalapp. Er stond in comic sans in het Engels: ik denk niet dat ze met de tassen van de peaje zullen proberen af te komen. Een van jullie moet langs de weg gaan kijken.
Er flitsten duizend gedachten door mijn hoofd. Bij een vorige beroving is mijn tas teruggevonden in de bosjes bij de overvalplaats, dus hij had een goed punt. Maar liepen we dan niet met open ogen in de volgende valstrik? Wannes en ik overlegden kort of het slim was om zijn raad op te volgen. We kwamen er niet uit. In gedachten somde ik op wat we nog te verliezen hadden. Ikzelf bestond uit niet meer dan een jurk, twee slippers, een onderbroek en een zonnebril, en Wannes uit het mannelijke equivalent daarvan plus een autosleutel. Die autosleutel moesten we koesteren, want die gaf toegang tot de afstand van een tank in meters min het obstakel van de tolweg, en duizend spullen om te kamperen. In een flits zag ik ons op de parkeerplaats van dit onbeduidende tankstation een tent opzetten en het luchtbed opblazen, waarmee ik tot de conclusie kwam dat we niets te verliezen hadden. We besloten dat het inderdaad slim zou kunnen zijn om de berm te checken, mits een van ons bij de auto bleef en de ander de autosleutel meenam. Iets later bedacht ik dat onze tassen op zijn vroegst pas een paar kilometer verderop zouden kunnen liggen, maar toen was Wannes al ver buiten stembereik.
In de minuten dat Wannes weg was, vertelde de man van de glimmende auto dat het rondreizende bendes waren, dat het veel gebeurde, dat hij het verschrikkelijk voor ons vond, maar dat hij zeker wist dat die gasten niet met onze spullen de tolweg af zouden komen, We moesten erop vertrouwen dat de politie voldoende wist: het nummerbord, de kleur van de auto en misschien het merk, dus ze zouden zéker tegengehouden worden zodra ze een afrit zouden nemen. Seguro! zei hij steeds. Zeker!
Alles in mij wilde deze man geloven. Wannes zou zo terugkomen met de tassen met daarin onbelangrijke maar o zo belangrijke dingen als notitieblokjes, het lievelingszaklantaarntje en onze brillen, en intussen zou de politie die mannen ergens aanhouden aan het betaalstation van de peaje en dan kregen we ons geld, onze bankkaarten, onze telefoons en onze identiteitskaarten vandaag nog terug. Het zou misschien allemaal even duren, maar vanavond zouden we in een behaaglijke hotelkamer het verhaal herkauwen en heel misschien zouden we er zelfs al om kunnen lachen.
Alles in mij wilde dat geloven, maar ik geloofde er geen zak van. Voorlopig was er nog niks veranderd ten opzichte van het moment dat het net was gebeurd. Ik stond hier met een kerel van wie ik niet wist of hij van goede wil was, te wachten op de politie die misschien niet kwam, met een auto met honderden kilo’s aan spullen die we niet kwijt wilden, maar waar we op dit moment ook helemaal niks aan hadden. Ik wist niet meer zo goed wat ik moest geloven.
Na een tijdje kwam Wannes uiteraard met lege handen terug. De man keek nog eens medelijdend naar ons en herhaalde dat ze de daders zouden tegenhouden bij een afrit van de tolweg. Seguro! Maar hij moest nu wel echt weg.
Mijn hoofd en hart gingen weer in overdrive. Wat betekende het dat hij wegging? Als ik een handlanger aan de lijn had gehad en er geen politie onderweg was, dan moest hij niet te vroeg vertrekken en te weinig vertrouwen wekken, want dan had deze hele vertraagtruc natuurlijk weinig nut, maar hij moest ook niet te lang wachten, want dan zou het ons beginnen te dagen dat de politie niet zou komen, en dan moest hij onze argwaan persoonlijk ondergaan. Dat zou niet handig zijn. Als hij wel de politie had gebeld, kon hij natuurlijk volkomen betrouwbaar zijn, en dan was het niet ondenkbaar dat hij echt haast had, maar ook dán kon hij nog steeds onbetrouwbaar zijn, en het dwaalspoor van het kenteken en het automerk afdoende achten om het toneelstukje op alle andere vlakken zo realistisch mogelijk op te voeren.
Hij pakte een pen en vroeg het bonnetje waarop hij het kenteken had geschreven. Marcos, schreef hij op. En een telefoonnummer. Als de politie komt en ze hebben nog vragen, mogen ze me bellen. Hij stopte het briefje in mijn hand en wenste me succes. Dat leek natuurlijk heel betrouwbaar, maar kon evengoed een uitbreiding van het dwaalspoor zijn. Was hij Marcos? En was dat zijn nummer? We bedankten hem en zwaaiden toen hij het terrein van het tankstation afreed.