Hoe onze vakantie onbestaande werd (11)
Lees eerst deel 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10.
Terwijl ik Judith van de ambassade aan de lijn had, had Wannes op een ander toestel, ook aan de balie in de hal, onze bankrekeningen geblokkeerd. Dat kon gelukkig op naam en adres, want de nummers wisten we niet uit ons hoofd. Ergens voelde het nu nog kaler, niet alleen geen bankpas, maar helemaal geen rekening meer – hoewel het uiteraard slim was en al veel eerder had moeten gebeuren, want wie weet wat er de afgelopen vijf à zes uur was gebeurd met onze rekeningen.
Wannes en ik bestudeerden de telefoonnummers die we hadden. Collect call? Niet nodig, voorlopig konden we hier bellen. ANWB Alarmcentrale? Nee, dat was voor Nederlanders met Nederlandse auto’s. Wij zijn verzekerd bij Touring, de Belgische variant, maar alleen voor autopech in het buitenland, niet voor ander onheil. Onze ouders bellen en geld naar Western Union laten storten? Maar waar moesten we vannacht dan heen? En hoe kon je geld afhalen bij Western Union zonder identiteitsbewijs? En wie kon er bij een kopietje van ons identiteitsbewijs komen? De poezenoppas! Had ik haar nummer nou wel of niet aan mijn ouders gegeven voor ik vertrok? Ik wist nog dat ik het wat overdreven vond, maar ik had geen idee of ik het had gedaan. En dan? Stel dat ik haar naar het kopietje van mijn identiteitsbewijs kon leiden, waar was in hemelsnaam een Western Union? Niet in dit on-toeristische stadje, veronderstelde ik. Dus dan moesten we de tank leeg rijden naar een grote stad in de hoop daar een Western Union te treffen die akkoord zou gaan met een mailtje uit België met een scan van een paspoort uit Nederland op hún mailadres, als ze dat al hadden. En dan was er voor vanavond dus helemaal niets geregeld, geen slaapplaats, geen eten, geen geld, alleen de hoop dat er zaterdag een barmhartige Spanjaard zou plaatsnemen aan een Western Union-loket. Er moest een beter plan zijn.
Bieke, zei Wannes. Bieke was een vriendin uit vroeger tijden, iemand die ons zeker zou willen helpen, maar van wie hij geen idee had waar ze woonde. In Catalonië, ergens. Bieke. Hoe kwamen we bij Bieke? We hadden haar op Facebook, maar ja, geen paswoorden. En Wannes had het telefoonnummer van haar zus, maar dat zat in zijn telefoon.
En een hotel? Of camping? Moesten we niet toch gewoon met al onze charme proberen om op dit tijdstip een plaats of kamer te krijgen, zonder identiteitsbewijs of aanbetaling? En dan nadenken of zo? Maar zou er in deze omgeving iets zijn? En was mijn talenknobbel niet veel te vermoeid voor al dat ge-onderhandel?
Ze gaf me dus ook nog het nummer van het Rode Kruis, zei ik, zodat we ergens zouden kunnen slapen. Wannes en ik keken elkaar schaapachtig aan. We zeiden niks en keken nog maar eens naar de nummers op het papier. De translator kwam de hal inlopen. Hij werd direct in het Catalaans bijgepraat door een agent. Het was geen net-afgestudeerde Vlaamse met een paardenstaart, maar een Catalaanse kruising tussen Picasso en Kojak, en hij sprak geen Nederlands, maar wel redelijk goed Engels, dus ik liet wat opluchting doorsijpelen.
Ik wilde hem zo snel mogelijk onze kant van het verhaal vertellen en raffelde het onderdeel van de beroving een beetje af ten behoeve van het verhaal van onze slaapplaats, want het was inderdaad heel erg van onze papieren, en ook dat onze vakantie naar de knoppen was, maar bovenal: waar gaan wij slapen voordat we deze bureaucratische mallemolen aangaan?
De tolk zei dat we ons geen zorgen hoefden te maken, het zou vast opgelost worden, daar was hij zeker van. Seguro! Ik moest aan Marcos denken, die er zeker van was geweest dat de dieven aan de tolpoort gepakt zouden worden. Mensen die ergens zeker van waren wantrouwde ik. Wil je vragen of ze niet een dealtje hebben met een hotel hier in de buurt? vroeg ik. Ze zullen toch wel vaker onderdak voor iemand moeten regelen? De tolk knikte, hij zou het later zeker vragen. Ze hebben al eens eerder zoiets geregeld voor iemand voor wie ik vertaalde, zei hij. Het klonk geruststellend, maar door mijn ooghoek zag ik dat de Engelssprekende agent aan zijn weekend begon, en in het politiebureau was zo langzamerhand alleen de hal waar wij stonden nog verlicht. Wie ging er op dit tijdstip nog iets voor ons regelen?
Ik ga vake en moeke bellen, zei Wannes. En dan kan moeke Sara bellen, en dan kan Sara Ingrid bellen en dan kan die mij het nummer van Bieke geven. Hij keek vastberaden. Ik dacht er even over na en het leek me het beste idee tot nu toe, maar er stond een nurkse agent voor ons die ons wilde meenemen naar een kantoortje. Ik probeerde hem met handen en voeten uit te leggen dat Wannes nog wat telefoontjes wilde doen, maar de translator kwam tussenbeide: you can tell it to me. God ja, dat was waar ook. In theorie kon ik vanaf nu precies zeggen wat ik wilde. Wat een luxe. Hij vertaalde mijn verzoek en de agent vond het goed. We zouden wel even wachten.
We namen plaats in het kantoortje, de translator en ik, en we spraken wat. Ik vertelde hoe stom ik me voelde, en hij zei dat het heel vaak voorkwam. Wannes kwam het kamertje in, hij had het hele belcircus in gang gezet en hij zou over tien minuten weer contact opnemen met zijn ouders. We wachtten en bespraken de situatie. Jullie moeten nu aangifte doen, zei de tolk, dan krijgen jullie een vervangend identiteitsbewijs en dan zullen ze waarschijnlijk een slaapplaats voor jullie regelen, Heus, het komt wel goed, drukte hij ons op het hart.
De nurkse agent kwam terug, ging in zijn stoel hangen en zette de pc aan. Hij begon te klikken en te tikken en zei niks. Do you smoke? vroeg ik aan de translator. No, zei hij. Do you mind if I ask you a strange question? No, zei hij. Could you borrow me seven euros? Hij voelde in zijn zak. Twenty euros, zei hij. Really? vroeg ik. Hij vroeg of hij de pen die ik al sinds het telefoontje met de ambassade in mijn hand had even mocht en schreef zijn adres op het papier dat volgeklad was met telefoonnummers. Stop het geld maar in een envelop als je weer thuis bent. Ik keek naar de nurkse agent, maar die deed alsof hij niets zag en klikte en tikte verder. Ik ga nog eens bellen, zei Wannes. Toen Wannes weg was probeerde ik de situatie te overzien.
We hadden for the time being iemand die Catalaans en Engels sprak, die aardig was, die ons zelfs geld had geleend, en die er misschien op zou willen toezien dat de nurkse agent ons niet op straat zou zetten voor we een oplossing voor vannacht hadden. Maar ik voelde honger, koude voeten, moeie benen en hoofdpijn van de reservebril, en eigenlijk was er nog steeds helemaal niks gebeurd.
De nurkse agent wilde beginnen met de aangifte. Hij ratelde tegen de tolk en de tolk vroeg: could you tell him what happened? O ja, dacht ik, krijgen we dat weer. Wat is er gebeurd? Hoe zag hij eruit? Wil je hem beschrijven? Met tegenzin begon ik het verhaal nog eens te vertellen. Ik wilde het helemaal niet voor de zoveelste keer over die gasten hebben, ik wilde vooruit. Wannes kwam weer binnen. Het was allemaal goed gegaan, zei hij. Vake en moeke hadden opgenomen, Sara was niet bereikbaar, maar ze hadden het nummer van de ouders van Bieke nog ergens liggen van heel vroeger – what are the odds – en die hadden Biekes telefoonnummer doorgegeven en verteld dat ze zo’n vijftig kilometer van Barcelona woonde. Ik rekende vlug: wij zaten volgens Judith van de ambassade ongeveer negentig kilometer van Barcelona, dus naar Bieke moesten we maximaal honderdveertig kilometer rijden. Dat zouden we redden met de benzine die we nog hadden. Dus ik heb Bieke gebeld, zei Wannes, maar ze nam niet op. De nurkse agent trommelde ongeduldig met zijn vingers op het tafelblad.
Ik begin me zo langzamerhand af te vragen of het verhaal onder de 20 delen zal blijven. En dan meteen een erge gedachte: maar ik lees ze zo graag.