Hoe onze vakantie onbestaande werd (10)
Lees eerst deel 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9.
Maandag? vroeg Wannes. Maar wat moeten wij dan tot maandag doen? Er volgde een heel verhaal aan de andere kant van de lijn, over een hotel, onze situatie voorleggen, lief aankijken, vragen of we mochten blijven. En dan maandag terugbellen.
Wannes bedankte, legde de hoorn neer en vertelde wat de ambassade had gezegd. De Engelssprekende politie-agent keek ons vragend aan. They cannot help us, zeiden wij. Hij rolde met zijn ogen. Y Holanda? De agent vertelde dat de Nederlandse ambassade in Barcelona was gesloten, maar dat hij wel het nummer van die in Madrid had gevonden.
Madrid, godallemachtig, dat was wel heel ver weg. Ik dacht aan onze volle tank, die al niet zo vol meer was na veertig minuten rijden. Madrid zouden we er niet meer mee halen, gokte ik. Ik keek Wannes aan. Maar proberen hè? zei ik. Hij knikte. Ik belde en kreeg een vriendelijk meisje aan de lijn, vermoedelijk van een soort diplomatiek callcenter. Ze had duidelijk vaker met mijn soort mensen te maken gehad en volgde een logische lijn: eerst begrip en medelijden (wat vreselijk voor u!) en toen duizend vragen (hoe reist u? bent u verzekerd? is er iemand gewond? is er een creditcard gestolen? droeg u uw pincode bij uw bankkaart? heeft u een slaapplaats?). Naarmate ik vaker nee zei (geen slaapplaats, niet verzekerd, geen telefoon, geen oplossing, niks, nada, niente) raakten haar vragen opgedroogd. Ik geloof dat ik u even moet doorverbinden, zei ze.
Op de een of andere manier voelde het bevredigend dat ook een door de wol geverfde telefoniste van de diplomatieke dienst dit geen alledaagse situatie vond, het is namelijk verleidelijk om met je hoofd tegen de muur te gaan staan beuken, jezelf vervloekend: hoe heb je zo ongelooflijk stom kunnen zijn. Vooral als je vijf uur na de beroving nauwelijks verder bent dan het politiebureau van een afgelegen stadje waarvan je de naam niet kent. Haar onmacht werkte verzachtend.
De telefoon ging een tijdje over en ik werd zenuwachtig. Wat als we bij het doorverbinden niemand konden bereiken? Een hotel, had de Belgische ambassade gezegd. Ik dacht aan de prostituees in de bossen en aan het volkomen gebrek aan toerisme op de weg hier naartoe. Er zouden vast hotels zijn, maar waren die van het kaliber wij-doen-alles-voor-een-hulpeloze-toerist? Of wilden die zo veel mogelijk geld verdienen aan de business in het bos? En wat moesten we in een hotel? Wachten? Maar waarop dan?
Met Judith.
Ik kreeg een brok in mijn keel. Judith klonk vriendelijk. Maar ik slikte mijn tranen direct weer weg. First things first. Ik legde mijn situatie nog eens uit en vertelde dat we niet wisten wat we moesten doen. Judith begon rustig alle vragen te herhalen die het meisje van het callcenter ook had gesteld. Maar waar het meisje blokkeerde op mijn nee’s bleef Judith meedenken. Waar ben je? Goede vraag, zei ik. In de hal van het politiebureau hing een tegel van de eerste steenlegging. Santa Coloma de Farners, spelde ik. Wacht, zei ze, ik kijk even hoe ver dat van Barcelona is. Het was stil. Ongeveer negentig kilometer, zei ze. Ik dacht weer aan de tank. Negentig kilometer, dat was best ver, zeker als je dan nog nergens was.
Judith stelde een regen aan vragen. Waar we naartoe gingen, wie we konden bereiken, en of onze verzekering niet iets voor ons kon doen, want zij kon eigenlijk niet veel voor ons betekenen, en of er niet iemand was die aan een kopie van onze identiteitsbewijzen kon komen, en of we niet iemand in Spanje kenden – of indirecter – iemand die iemand in Spanje kende, en of er een camping in de buurt was waarmee we konden onderhandelen, of een hotel, en wacht, ik geef je even een paar nummers. Ik noteerde: Western Union, Money Gram, Collect Call, ANWB Alarmcentrale Barcelona, het directe nummer van Judith, en o ja, hier heb je het adres van het Rode Kruis in Barcelona. Daar kun je overnachten als je nergens anders terecht kunt. Dan kun je in elk geval slapen.
Mijn hart klopte in mijn keel. Ja, dat kon natuurlijk ook nog. Dat we nergens anders terecht zouden kunnen. Ik bedankte Judith en hing op. Buiten was het inmiddels donker, in het politiebureau gingen steeds meer deuren dicht en lichten uit, en agenten zonder uniform wensten agenten met uniform een prettig weekend. We hadden al een eeuwigheid niets gegeten en onze blote outfit detoneerde meer en meer met het moment. Wannes zag witjes om zijn neus en ik was blanco in mijn hoofd. Ik voelde me naakt, kaal en leeg.
Echt, ik leef helemaal mee. Het Bureau (echte mensen worden personages, en zo) maar dan op verplaatsing.