Moe
De mensen zijn moe, dat kun je merken. Moe van het discussiëren, moe van het ergens iets van vinden, moe van de informatie, de problemen, de wereld.
Ik snap dat. Door het internet is de omloopsnelheid van maatschappelijke discussies gigantisch. Er is altijd wel weer iemand die ergens iets van vindt en het is zelden onbelangrijk. Het klimaat, vluchtelingen, seksueel geweld, racisme: allemaal zaken waar een betrokken wereldburger waarde aan hecht.
In de jaren stillekes, toen de dieren nog konden praten en ik nog zwarte vingers had nadat ik het maatschappelijke debat tot mij had genomen, werd mijn positie in de meeste discussies bepaald door columnisten van de Volkskrant, Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer. Mensen die keurig op hun beurt wachtten en eens per week mijn neus een andere richting uit duwden.
Dat was een traag proces, waarin de dagelijkse gang van de krantenjongen de snelheid bepaalde, wat tijd gaf om te denken, te praten en af te wegen, en om in het café de krant die je die ochtend in bed las nog eens van de leestafel te pakken.
Tegenwoordig komt het maatschappelijk debat als een hagelschot op ons af. Wat moet je lezen? Wat niet? Wie is betrouwbaar? Wie niet? En wat moeten we er in hemelsnaam van vinden? Zelfs ik, als gediplomeerd informatieverzamelaar, kan deze snelheid nauwelijks aan, dus ik wil niet weten hoe moe de anderen zijn.
Maar ik weet helaas wél hoe moe zij zijn en ik zie dagelijks dat die vermoeidheid niet de beste debater in ons naar boven haalt. Als wij stervelingen het niet aankunnen, wordt het algauw een kwestie van ‘laat mij met rust’ of ‘omdat mama het zegt’. Terwijl de meeste problemen een bescheidener houding rechtvaardigen: laten we eens rustig lezen, rustig denken, en een weekje wachten met er iets van vinden.
Het gevolg van die vermoeidheid is dat kwesties die bedachtzaamheid verdienen, steeds vaker afgedaan worden als gezeur. De mensen zijn zo moe dat ze niet anders kunnen dan de probleemstellers betichten van overgevoeligheid. ‘Jezus, doe eens niet zo moeilijk.’ Dat niveau.
Zo gaat het met de zwartepietendiscussie, waarbij weldenkende mensen elk jaar verzuchten: ‘Moeten we het daar alweer over hebben?’ Met het seksismedebat, waarin het argument ‘kunnen jullie nu ook al niet meer tegen een grapje’ van stal wordt gehaald. Met het racismedebat, waarin de goegemeente zich afvraagt waarom een Arendonkse burgemeester niet uitdrukkelijk aan asielzoekers zou mogen vragen of ze van de Arendonkse vrouwen en meisjes willen afblijven. Met de discussie over seksueel geweld en seksuele intimidatie, waarvoor de hashtag #zeikwijven in het leven werd geroepen, en die daarna werd hergebruikt als hashtag tegen de dames die white privilege aan de kaak stelden. Zo gaat het met veel.
Voor mij voelt het alsof de vermoeiden achter het stuur zitten en elke opmerking van de passagiers afdoen met ‘hou je kop, ik ben aan het rijden’, waardoor ze zelfs niet meer horen dat er achterin eentje moet plassen. Totdat de gevolgen niet meer te overzien zijn.
Ik had ooit een relatie met iemand die vond dat ik de dingen te veel ter discussie stelde. Hij verzuchtte regelmatig: ‘Moeten we het daar nu weer over hebben?’ Godzijdank kon ik het met hem uitmaken, maar het maatschappelijk debat moet ik aanvaarden. Ik zal moeten accepteren dat ik steeds vaker terug te vinden zal zijn onder de hashtag #zeikwijven, dat mijn tegenstanders steeds harder zullen roepen dat ik niet zo moeilijk moet doen, en dat het kind intussen op de achterbank plast. En die vooruitzichten alleen al maken me zo verschrikkelijk moe.
Dit stukje verscheen op zaterdag 5 december 2015 in De Standaard.
Ik vrees dat ik ook een zeikwijf ben. Altijd complex doen, vragen stellen,… En toch vind ik dat minder vermoeiend dan mijn kop neerleggen en over me heen laten stappen zoals onze Blacky doet.
Ik moet hardop lachen om de vergelijking met Blacky.
Één voordeel: nu weet ik dat ik onder #zeikwijven moet zoeken als ik weer eens snak naar wat diepgang in de discussie.
Haha, gouden tip!