Hoe leuk is mijn leven eigenlijk
Je zoekt met je neus, zei mijn moeder altijd en dat maakte mij kwaad. Niet kunnen zoeken, dat leek me iets voor heel domme mensen.
Maar mijn moeder had gelijk. Ik ben een waardeloze zoeker. Terwijl ik bezig ben, denk ik dat ik grondig zoek, als ik aarzelend een huisgenoot roep om te helpen, begin ik daar al aan te twijfelen, en als die huisgenoot binnen twee minuten mijn zo naarstig gezochte attribuut in handen heeft, voel ik me de slechtste zoeker op aarde.
De kwaadheid heeft jaren aangehouden – ik bén geen domme Maartje, ik kan wél zoeken, het was púúr toeval dat jij het kon vinden en ik niet – maar inmiddels heb ik me erbij neergelegd: als zoeker stel ik niets voor. Nu roep ik Wannes er al bij als ik ook maar het geringste vermoeden heb dat ik in de toekomst iets kwijt zal zijn. Werkt uitmuntend.
Tot ik ontdekte dat ik ook een andere vorm van zoeken niet beheers: dubbele woorden, ontbrekende woorden en plots opduikende woorden. Als eindredacteur is dat op zijn zachtst gezegd onhandig. Ik ben heel sterk in het ontdekken van taalfouten, kromme zinnen, omslachtige formuleringen en ambtenarentaal, maar een een simpele en en zie over het hoofd.
Opnieuw begon ik keurig met een ontkenningsfase: ik maak heel soms een een foutje, maar doet niet iedereen dat? Vult niet iedereen in wat hij denkt dat er staat? Kan dat niet de beste overkomen?
Mijn eerste fase van rouw werd keihard gelogenstraft door Wannes die in steeds meer stukjes die ik hem liet nalezen tal van verstekelingen en haperingen ontdekte. Weer was hij het die wat verloren dreigde te gaan, opdiepte. Weer was hij het die mij de ogen opende.
De parallel was niet te missen. Ik vul in wat er niet is en denk weg wat er te veel staat. Ik kijk niet, ik anticipeer. Ik toets de werkelijkheid niet af, maar ik vertrouw op mijn invullingsvermogen. Mijn hoofd is voor zichzelf begonnen en daarbij is de werkelijkheid een hinderlijk obstakel dat het kloppende verhaal in de weg staat. Maar de acceptatiefase is ingetreden. Tegenwoordig vraag ik de paginachecker om mijn anticipatiedrift in zijn achterhoofd te houden.
Niettemin ben ik bang dat ik een alom geldend karaktertrekje heb ontdekt. Zelfs als ik weet dat ik invul en oversla, ja, zelfs als ik naarstig zoek, ben ik overgeleverd aan de stilering van mijn brein. Verloren spullen en dubbele woorden zijn er niet als ik ze niet verwacht – en wat ontbreekt, denk ik erbij. Waarmee alles wat ik in orde vind een verzinsel kan zijn. Alles wat in mijn ogen klopt, klopt misschien wel niet.
Mijn mooie tuin met vergeet-me-nietjes, mijn lieve man met uitzonderlijk fijn karakter, mijn goede jeugd met liefhebbende ouders, mijn ervaring en talent waardoor ik mag doen wat ik doe: wat is waar? Welke butsen trek ik glad zonder het te zien? Welke hobbels verklaar ik ongemerkt nietig? Hoe leuk is mijn leven eigenlijk?
U leest te veel, of hebt te veel gelezen. Dat maakt uw vermogen te groot om automatisch te zien wat er zou moeten staan.
Ik lees _Vrij Nederland_ nooit meer, maar indertijd had dat tijdschrift een rubriek met opvallende krantenknipsels; die telkens grappig toonden wat er inderhaast voor publicatie over het hoofd was gezien.
Zelden zag ik in éen keer waar het was misgegaan; omdat ook mijn filter te krachtig is. Behalve bij de hele flauwe:
“Tineke laat haar hoogtepunten zien”. [Dat werd de titel of ondertitel van een boekje waarin de beste knipsels verzameld werden.]
Precies waar ik nu ook mee bezig ben, maar dan in de verleden tijd. Wat was waar in mijn jeugd? Wat klopte er wel en niet? En sinds wanneer weet ik dat dingen niet kloppen? Mooi stukje, dank.
Fascinerende conclusie aan het eind. Die trof mij wel met een zekere mokerslag. Vooral omdat ik me in de rest van het stukje zo herkende. Eigenlijk is het een van de grondregels uit de oosterse filosofieën: niets is wat het lijkt en zelfs dat niet.
Kijk uit, want je grootste vijand is inallerlei opzichten eigenlijk je eigen brein