Iedereen die Kolonisten van Catan heeft gespeeld, weet dat je niet hardop moet zeggen dat je alleen nog de langste handelsroute nodig hebt om te winnen
Deel 1
Ik werd geboren als pacifist. Zoals de meeste kinderen was ik tegen het doodmaken van mensen, dieren en planten. Het was een overzichtelijke tijd. De informatiestroom was nog niet op gang en de beelden die ik had van oorlog en geweld kon je onderverdelen in vier categorieën.
Ten eerste de ratelende zwart-witbeelden van de wereldoorlogen met snel lopende mensjes in grijstinten. Een wereld zonder lichtreclames, gymschoenen en geluid.
De tweede categorie was de Vietnam-categorie. De wereld van de Unicef-kalender. Een wereld waar mijn moeder naar verwees als ik mijn bord moest leegeten. Een wereld met kindjes met spleetogen, die ik alleen kende als zogenaamde ‘adoptiekinderen’. We hadden er drie op school.
Dan de categorie Opland. Begin jaren tachtig werd de dreiging van geweld voor mij verbeeld door de inktzwarte kruisraketten van tekenaar Opland. Zijn wapens tekende hij altijd alleen in essentie. Zwaardjes, bommen en raketten waren een mes met een heft, een bol met een lont of een projectiel met vervaarlijke punten onderaan. Niet moeilijk om daar tegen te zijn.
En de laatste categorie: journaalbeelden. Er ontploften soms bommen op tv. Meestal in Libanon. Van grote afstand, van achter een muur. In mijn beleving ontploften bommen niet midden in je gezicht. Nooit.
Dus het was simpel: dat moest zo blijven. We moesten de bommen op afstand houden. Uit ons gezicht. Geweld hoorde bij de snelwandelaars in grijstinten, bij de adoptiekinderen. Je moest geweld kunnen dichtklappen tussen de pagina’s van de krant. Het kon eigenlijk niet eenvoudiger.
Ergens tussen Caesar III for PC, colleges internationale politiek van de School voor Journalistiek en Le Monde Diplomatique is er iets gebeurd. Als iemand mij vroeg of ik tegen geweld was, riep ik dat ik realist was. Pacifisten waren mietjes, mensen die met een broodtrommeltje tegen een boom toekeken hoe anderen hun legertenten over de grens zetten. Maar je mocht me niet verkeerd begrijpen, ik was wel voor ‘geoorloofd geweld’, voor ‘rechtvaardig geweld’ en ik was heel erg voor het naleven van het ‘humanitaire oorlogsrecht’. Ik geloofde heilig in Geneefse conventies en VN Volkerenrecht. Collateral damage moest je zoveel mogelijk beperken.
Edoch, dat was buiten computergames en mijn Olympische Gedachte-fobie gerekend. Dus je hebt besloten dat het niet slim is om met je boterham met leverpastei in de hand de bezetter, de plunderaar of de spion te begroeten en je huurt wat soldaten, koopt wat vliegtuigen en kweekt wat draagkracht. Dan wil je toch niet verliezen? Ik waande me een generaal in een veldslag. De centrale vraag was: wat stond me te doen? Het enig mogelijke antwoord was: beter zijn dan de tegenstander. Natuurlijk zou het mooi zijn als je je straaljager kon besturen met je dagelijks pakketje normen en waarden – variërend van solidariteit tot barmhartigheid – in de hand, maar dat was niet het doel, dan had ik ontwikkelingssamenwerker moeten worden. Ik was een generaal, dus ik moest winnen. En als ik alleen kon winnen met behulp van collataral damage, onrechtvaardig geweld en, tsja, gewoon een asshole zijn, dan moest dat maar.
Ik kon het maar moeilijk verkroppen dat er een grote norse machtswellusteling in mij was neergedaald. Van de geboren pacifist was niets meer over. Nog een tijdje deed ik amechtige pogingen er een speld tussen te krijgen, maar ook die tijd is voorbij. Ik kom steeds weer tot de vaststelling: als je een oorlog niet wil winnen, moet je er niet aan beginnen. Daarvoor is het te gruwelijk. Ervanuit gaande dat je tegenstander geen lieverdje is, zit er niets anders op dan zelf nog geen schim van een lieverdje te zijn.
Deel 2
Voor diplomatie geldt hetzelfde. Het heeft geen zin om mee te doen in het spel van de internationale diplomatie als je van plan bent je als een korstige hond in de hoek te laten drijven. Dan kun je net zo goed thuis blijven en gewoon op kantoor lunchen. Schakend tegen je secretaresse, hopend dat ze het herdersmatje over het hoofd ziet. Wachtend tot de rest van de wereld bedenkt hoe het verder moet.
Als je wél meedoet, moet je het spel spelen. Harder, slimmer en, waar nodig, vuiler dan de tegenstander. Alles voor de winst. Dan moet je zorgen dat je jouw belangen met scud-raketten verdedigt en dat je slinkse acties ondervangt met nog slinksere acties.
In de discussie rond WikiLeaks hoorde ik het argument ‘diplomatie is gebaat bij geheimhouding en DUS mogen de documenten niet openbaar gemaakt worden’. Ik waande me weer even generaal. Ik trok mijn mannen camouflagepakjes aan, want hee, het belangrijkste bij een oorlog is geheimhouding. Ik codeerde mijn interne berichten en ik liet mijn vertrouwelingen samenkomen in een zwaarbewaakte bunker. Alles voor de winst. Vervolgens gaf ik duizenden mensen toegang tot de coördinaten van mijn wapenopslagplaats, ik liet weten hoe laat ik mijn kwartiermakers op pad zou sturen, waar ik de frontlinie zou plaatsen en welke route mijn manschappen zouden nemen.
Game Over zou Caesar III for PC zeggen.
Als geheimhouding een essentieel onderdeel van je strategie is, dan is het stom om daar zo lichtzinnig mee om te springen. Iedereen die wel eens Kolonisten van Catan heeft gespeeld, weet dat je niet hardop moet zeggen dat je alleen nog de langste handelsroute nodig hebt om te winnen. Sterker: er hoeft maar één persoon aan tafel te zitten die al starend naar het bord zegt: ‘Hee, zij is de langste handelsroute aan het halen en … dan heeft ze gewonnen!’ en het is voorbij, dan kun je de winst op je buik schrijven. Dat is niet omdat mijn medespeler zo lullig is geweest om te zeggen dat ik bijna zou winnen, nee, dat is omdat ik niet voldoende moeite heb gedaan om te voorkomen dat zij dat zou zeggen.
Ik ben een links meisje. Ik geef hoog op van humanisme, diervriendelijkheid, solidariteit en verdraagzaamheid, maar als je niet onderaan het scorebord wil bungelen, moet je net iets gewiekster uit de hoek komen dan je tegenstander. Medelijden, knus gedachtengoed en de mooie dingen des levens zijn daarvoor vaak niet de beste middelen. Ongeacht de motieven van mijnheer Assange kunnen we vaststellen dat de Amerikaanse diplomaten slechte spelers waren. Dat ze beter thuis hadden kunnen blijven. In de hoop dat iedereen het herdersmatje over het hoofd zou zien.
Een mooi stukje, denk ik achteraf, vooraf hopend op een bloemrijk omschreven Catan-avontuur.
Ben blij dat het dan niet dik tegenviel!
Leest goed weg – ik zou op sommige plekken gedachtestreepjes zetten waar jij punten zet – maar dat is ‘smaak’.
Mis aan het einde van deel 1 een soort conclusie. Bij deel 2 zou ik zeggen: De VS regering is een slechte speler (alhoewel, the game is not over yet) – maar de Amerikaanse diplomaten komen er wel goed vanaf in mijn ogen- tenminste, hun concise schrijftstijl wordt zelfs in India geroemd, en hoewel Chomsky en Eco menen dat alles al in de krant stond – laten de ‘cables’ zich goed lezen en komen oprecht over.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik de ‘delen’ er achteraf in heb gegooid, omdat het te lang was. Dus deel 1 is inderdaad in het geheel niet afgerond.
En wat betreft de diplomaten: ja, je hebt misschien gelijk dat de geheimhouding van de ‘cables’ geen taak is van de diplomaten zelf, maar dat maakt ze niet helemaal onschuldig. Zij weten hoe gevoelig de info is, ze zouden zich moeten vergewissen van de zekerheid van de geheimhouding.