De Niet Lief Collectie: 180°
Dit stukje verscheen op 11 oktober 2007 op nietlief.com. Octavie zwengelde het aan met de volgende inleiding:
“Lieve niet-liefjes. Hebben jullie een zus of broer? Hebben jullie een speciale band met hem of haar of eigenlijk helemaal niet? Lijken jullie op elkaar? En als jullie enigskind zijn, vinden jullie dat jammer of heb je nooit iets gemist? Lieve lezers. Heeft u een bijzonder verhaal over uw broer of zuster of juist over het feit dat u enigskind bent? Ik lees het graag.”
Onderwerp: Zussen en broers
Geschreven door: Zezunja
Zwart-Wit
Eerst was ik haar zusje. Vier jaar ouder was ze, en in staat om mij, toen ik drie was, in haar poppenwagen te proppen om me vervolgens met geknelde heupjes voort te duwen. Samen spelen deden we niet veel. Soms patienceten we samen. Zij haar spel, ik het mijne. Closer dan dat werd het niet.
Zij was outgoing en bijdehand. Ik was ietwat verlegen en altijd bang. In de trein liep zij kilometers aandacht te vangen van medepassagiers. Ik bleef liever onder moeder’s paraplu. Hangend aan rok en been. Stinkend jaloers op mijn wereldse grote zus.
Ik keek tegen haar op. Aandacht wilde ik, stilte kreeg ik. Ze kon mij goed doodzwijgen, ze kon mij goed na-apen, vooral als ik huilde, ze kon mij goed in elkaar slaan. Ze kon mij goed negeren.
We puberden vlak na elkaar en deels tegelijk. We waren explosief, sterk en gemeen. Daarin deden we niet voor elkaar onder. We haalden alles uit de kast om te winnen. Wat we wilden winnen, is me nog immer niet duidelijk, maar verliezen was geen optie. We gebruikten naaldhakken en riemen om elkaar te vloeren, we sloten elkaar op en stalen elkaars spulletjes. We gebruikten onze ouders om elkaar te straffen. We gebruikten onze vuisten om elkaar te haten.
In een slechte relatie moet je scheiden, dus dat deed ik. Op mijn vijftiende liep ik weg, om op mijn achttiende pas weer terug te komen. Zij was toen weg.
Wit-Zwart
Toen werd zij mijn zusje. We trokken naar elkaar toe en konden elkaar veel beter verdragen. Maar de rollen waren omgedraaid. Waar ik haar altijd benijdde, omdat ze simpelweg ouder was en daardoor iets meer van de wereld begreep dan ik, leek het erop dat ik nu degene was die de wereld beter was gaan begrijpen.
Ik was outgoing en bijdehand, zij verlegen en misschien wel bang. Ik stoomde door in het leven, wilde er alles uithalen wat erin zat. Zij bleef zitten waar ze zat, verroerde zich niet, hield haar adem in. Gelukkig stikte ze niet.
Men schatte haar vanaf dat moment steevast jonger, soms precies vier jaar. ‘Is dat jouw zusje?’ ‘Is ze ouder???’. Dat kwam ook door haar gestalte. Mijn zus is hyperslank. Ik ben ook slank, maar steviger. En een centimeter of zes groter.
We deden veel meer samen, maar dat bestond vooral uit samenzijn. Alsof we nog steeds samen patienceten, maar nu zonder kaarten. We delen weinig interesses. Ik praat, lees en schrijf. Alles met de grove slag. Zij zwijgt, tekent en priegelt. Alles met een voorzichtigheid een edelsmid eigen. Want dat werd ze. Edelsmid.
We houden van elkaar. Ontegenzeggelijk. Maar we lijken niet op elkaar. Verre van.
We zijn close, ondanks de afstand. Soms prop ik haar in mijn denkbeeldige kinderwagen, haar heupjes gekneld. Dan verzorg ik haar, steun ik haar en wil ik dat ze de wereld begrijpt. 180 graden is een halve cirkel. Samen vormen wij een hele.
Dat was echt mooi om lezen.