De drollen van Sloefke

‘Maar waar poept-ie dan?’, vroeg Dwarzand toen ik hem over Sloefke vertelde.
‘Volgens mij doet-ie dat op het balkon van de buren’, zei ik giebelig.
‘Oh, dan is het goed. Ga je geen kattenbak neerzetten?’
‘Jawel’, zei ik. ‘Ik moet mijn buren te vriend houden.’

Gistermiddag kocht ik kattengrid en wat voer. Sloefke had immers recht op meer dan een boterhammetje met ham als avondeten en het balkon van de buren als kattenbak.
Toen ik thuiskwam met de boodschapjes die ik notabene voor hém had gedaan, trof ik een paar drolletjes in de kamer. ‘Eigen schuld’, zei ik tegen mezelf. Had ik maar eerder een kattenbak moeten neerzetten. En dat van dat balkon van de buren was natuurlijk hartstikke wishful thinking.

Naast de drolletjes lagen wat kleren. Ik rook eraan, meende kattenpis te ruiken en duwde de kleren in de wasmachine. Ik fronste en keek Sloefke indringend aan. Ik wist dat er nu een opvoedriedel nodig was, hoewel Sloefke het eigenlijk niet kon helpen, want er was geen kattenbak. Maar toch. Nú was er wel een kattenbak en dús was een stevige opvoedriedel geboden.

Ik keek Sloefke boos aan, verhief mijn stem, priemde mijn wijsvinger in zijn richting en stuurde hem met drol en al naar zijn nieuwe kattenbak. ‘Kijk Sloefke, dit is JOUWWWW drol en die hoort HIEEEERin!’ Ik probeerde hem naar de kattenbak te laten kijken, maar hij draaide steeds zijn hoofd weer naar mij. ‘Mieuw’, zei hij en hij gaf me een kopje.

Niet veel later ging de bel en had ik ontzetttende spijt dat ik zo voortvarend zulke mooie postertjes op bomen had zitten prikken. Sloefke werd opgehaald.

Toen Sloefke weg was, ging ik zitten. Ik kon even helemaal niets meer. Ik was leeg. De kamer was leeg. Mijn oog viel op de kattenbak met drie drolletjes ter grootte van een stel aardbeien. Drolletjes die ik er godbetert zelf had ingelegd. A waste of kattenbak, dunkt me.

Ik stond op. Weg bij de kattenbak die me aan Sloefke deed denken.
Ik deed mijn dingetjes. Smeerde lusteloos een boterham als avondeten, zapte wat, constateerde dat er niks op tv was, draaide een muziekje, bladerde wat in de krant. Kortom: ik deed niks.

Terwijl ik niks zat te doen, kwam er ineens een zweempje poep in mijn neus. Het was slechts een zweempje, maar onmiskenbaar: poep.
Huh?, dacht ik. Hoe kan dat nou? De kattenbak staat op het balkon en de deur is dicht. Ik keek onder mijn bureau, onder de stoel, achter de kachel, op de stoel, in mijn bed: niks. Nergens niks.

Inmiddels was het zweempje ook weer even verdwenen, dus ik ging verder met niks doen. Na opnieuw een tijdje niks doen, was het er weer. Dat zweempje.
Getver!, dacht ik. Ineens vond ik mezelf heel zielig. Kat weg. Ik verdrietig. En dan: poep. Vieze, gore, smerige kattendrollen. Niet de lusten, wel de lasten. Da’s hartstikke oneerlijk.

Ik ging op de grond liggen, speurde het oppervlak af -wroem, wroem, onderzeeër- en snoof nog eens diep. Vervolgens kroop ik als een speurhond over de vloer, steeds maar snuivend. Fuck, wat was het goor. Naarmate ik een groter deel van de vloer met mijn lijf had gedweild, leek ik steeds dichter bij de bron van de geur te komen. Het zweempje werd een vieze, dikke, vette zweem en toen ik mijn ogen weer open deed, lag ik voor de wasmachine.

De kleren waarin ik een paar uur eerder kattenpis meende te ruiken waren zojuist gewassen met… juist, kattendrollen.
In de rubberen ring lagen twee kleiachtige drolletjes die zo-even het programma gemengde weefsels op veertig graden letterlijk glansrijk hadden overleefd. Uit de trommel steeg een lucht op die zijn weerga niet kent. Stel je tachtig kattenbakken in een Turks stoombad voor en je komt in de buurt.

Ik keilde de drolletjes in de plee, gooide het vakje voor wasverzachter nog eens goed vol en draaide de was opnieuw.
Ruim een half uur later, ik zat wederom helemaal niets te doen, kwam die zweem weer.
Ik brieste, verweet mezelf dat het tussen de oren zat, maar ging voor de zekerheid toch maar eens in de wasmachine kijken. En ja hoor: deze keer lagen er vier drolletjes in de rubberen ring. Ik werd gek. De geur in de wasmachine was werkelijk niet te harden en ik had het gevoel dat ik voor eeuwig en altijd achtervolgd zou worden door Sloefkes drolletjes.

Hoe dan ook, voor eeuwig of niet, die geur moest weg. Het idee de was uit de wasmachine te moeten halen om te controleren of Sloefke nog meer drolletjes had achtergelaten, maakte me zo misselijk dat ik besloot de gok opnieuw te wagen. Ik nam liever het risico veertien keer datzelfde wasje te moeten draaien en nog 172 drolletjes uit de rubberen ring te moeten graaien, dan dat ik al kokhalzend die stinkkleren aan een nadere inspectie zou moeten onderwerpen.

Nu, na een halve fles wasverzachter en vijf keer het programma gemengde weefsels op veertig graden, waarvan twee keer op de 44 minuten-stand, lijkt de zweem van Sloefkes drollen verleden tijd. En nog steeds ben ik helemaal niet blij dat ze weg is.

Om vrolijk te blijven, denk ik aan dat balkon van de buren.
En dat dat toch wel een goeie was.

De oude reacties op dit stukje kun je hier lezen. Nieuwe reacties mag je gewoon hieronder plaatsen.

7 september 2005 | Geen reacties

«

»

Geef een antwoord

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

0 Reacties

© 2020 Maartje Luif & KLEO, met dank aan Wannes Daemen • Leveringsvoorwaarden

Stuur een mailtje

Wil je meer informatie of heb je vragen? Mail mij!

Wordt verstuurd

Login met je gegevens

Je gegevens vergeten?